4 Plaatjes 1 Woord 5 letterwoorden
De antwoorden van 4 Plaatjes 1 Woord 5 letterwoorden staan hieronder voor je klaar! Alle antwoorden zijn met zorg samengesteld. Zoek je een ander antwoord, bekijk dan ook de overzichtspagina van 4 Plaatjes 1 Woord
Antwoorden 4 Plaatjes 1 Woord 5 letterwoorden:
AARDE (wereldbol, aardbol, grond, scheppen)
ADRES (internet, website, voordeur, mail)
AGENT (politie, pakje, hulp)
ALARM (zwaailicht, vuur, hond, laser)
BEELD (spiegel, priester, brons beeld, weegschaal)
BEEST (olifant, eekhoorn, hond, schaap)
BEKER (winnar, mok, kopje, beker)
BLANK (papier, wolkje, post it, poster)
BLAUW (water, lucht, vogel, denken)
BONEN (koffie, witte bonen in tomaten saus, tuinbonen)
DEKEN (pastor, deken, slapen, bed)
DROOG (tarwe, woestijn, drogen, waslijn)
DROOM (lezen, slapen, bed, wolk)
DUWEN (trekken, opdrukken, sporten, spelen)
FEEST (verjaardag, dansen, proosten, champagne)
FIETS (smeren, ketting, bel, zadel)
FRUIT (appel, ananas, sap, banaan)
GARDE (roeren, chocolade, mixen, wacht)
GEEST (wenslamp, spook, gedachte, ziel)
GELUK (klavertje vier, hoefijzer, dobbelsteen, gooien)
GRENS (schutting, paspoort, vliegtuig, europa)
GROEN (verrekijker, boom, voetbal, kerstboom)
GROOT (haai, televisie, schoen, cadeau)
HAGEL (kogel, ijs, onweer, hagelslag)
JAPAN (sushi, chinees, Aziaat)
KAART (kaartje, aas, kaarten, kaartspel)
KATER (kat, poes, feest, verjaardag)
KEUZE (denken, idee, vinkje)
KEVER (lieveheersbeestje, auto, mini)
KNOOP (pak, stropdas, knoop, zeilboot)
KOPER (munt, koper, shoppen, advies)
KRAAN (vogel, waterkraan, druppel, hijskraan)
KROON (kroon, tand, Vrijheidsbeeld, Engeland)
KRUIS (rode kruis, fout, spoor, kruisigen)
LEREN (koffer, schoenen, college, school)
LEZEN (krant, nieuws, boek, voorlezen)
LICHT (lamp, veer, stralen, gewichtheffen)
LIJST (vinken, checklist, raam, omlijsting)
LOPER (sleutel, schaken, wandelen, rennen)
MANEN (leeuw, paard, maan, ruimte)
NACHT (maan, lamp, lantaarnpaal, slapen)
NAGEL (handen, spijker, vingers)
NIEUW (opnieuw, cadeau, Nieuwjaar, verhuizen)
ONDER (bh, op z’n kop, monteur, deken)
PLOEG (voetballers, wielrenners, landbouw, werktuig)
PLUIM (veer, wolken, rook, goedje)
PRIJS (kroon, eerste, fruit, label)
RECHT (weg, straat, rechtbank, wetten)
REGEL (papier, verkeersregelaar, vergrootglas, camera)
RUINE (verbrand, brand, huizen)
SLANG (tuinslang, sproeien, gifslang)
SPOOR (pootafdruk, spoorweg, treinspoor)
SPORT (honkbal, ballen, tennis, rugby)
STERK (koffie, mier, spieren, gewicht)
TOETS (proefwerk, piano, snaren, meten)
TOREN (munten, jenga, pisa, schaken)
TRAAG (slakken, file, bejaarden, duwen)
VAREN (boot, schip, schepen, plant)
VORST (koning, sneeuw, ijs, bevroren)
WATER (water, blauw, douchen, water geven)
WATJE (make-up, bang, watten)
WEGEN (weegschaal, schoenen, klok, weg)
WEKEN (maandag, agenda, kneden)
WORST (eten, vlees)
ZACHT (teddybeer, knuffelbeer, massage, sneeuw)
ZEVEN (zeven, zeef, gokkast)
ZOMER (zonnen, strand, bos)
ZWAAR (olifant, gewicht, wigwam, muis)
ZWART (uil, panter, regen, blackjack)